Gewenste ondergrens |
Omschrijving |
Gewenste bovengrens |
 | 1. Uiterst stressgevoelig |  |
 | 2. Behoorlijk stressgevoelig |  |
 | 3. Beetje stressgevoelig |  |
 | 4. Beetje kalm maar reageert op uitdagingen |  |
 | 5. Doorgaans kalm, kan voor zichzelf opkomen |  |
 | 6. Redelijk kalm, hersteld snel na stresssituaties |  |
 | 7. Kalm, in balans met zichzelf |  |
 | 8. Zeer kalm. Laat zich niet uit het veld slaan |  |
 | 9. IJzig kalm. Niet van de wijs te brengen |  |
Gewenste ondergrens |
Omschrijving |
Gewenste bovengrens |
 | 1. Eenling - Gesloten. Is het liefst op zichzelf |  |
 | 2. Muurbloem - Plaatst zich op de achtergrond. Geeft niet snel eigen mening. Kan 'sloom' overkomen. |  |
 | 3. Stille - Ontwijkt groepen., Trekt weinig aandacht. Lijkt niet geïnteresseerd in anderen |  |
 | 4. Achterhoedespeler - Weinig behoefte aan externe prikkels, spanning of avontuur. |  |
 | 5. Allemansvriend - Is zowel in groepen als alleen op het gemak. Schat risico's goed in. |  |
 | 6. Onderofficier -Zoekt de actie in groepen en de rust bij zichzelf. Neemt niet graag de algehele leiding. |  |
 | 7. Gangmaker - Maakt makkelijk vrienden. Pas zich makkelijk aan. Voelt zich comfortabel in gezelschap |  |
 | 8. Stimulator - Kan anderen beïnvloeden. Schuwt niet de leiding. |  |
 | 9. Groepsleider - Assertief. Neemt de leiding. Graag het middelpunt. Neemt risico's |  |
Gewenste ondergrens |
Omschrijving |
Gewenste bovengrens |
 | 1. Reactionair - Uiterst behoudend. Haat onverwachte gebeurtenissen en vernieuwingen. |  |
 | 2. Afremmer -Ontwijkt ingewikkelde discussies. Handelt graag volgens bestaande patronen. |  |
 | 3. Behoudend. Praat en denkt concreet in plaats van abstract. Werkt routinematig. |  |
 | 4. Inschatter. Verliest zich niet in fantasie en staat afstandelijk tegenover ideeën van anderen. Is kritisch nieuwsgierig. |  |
 | 5. Nuchterling. Normaal inlevingsvermogen. Staat redelijk open voor het gevoel van anderen zonder dit centraal te stellen. |  |
 | 6. Realist. Enthousiast voor vernieuwingen als dit weinig onbekende factoren met zich meebrengt. |  |
 | 7. Vernieuwer - Liefhebber van afwisseling en van nieuwe methoden en technieken. |  |
 | 8. Architect - Zoeker naar intellectuele uitdagingen en complexe problemen. |  |
 | 9. Filosoof. / Levensbeschouwer. Beleeft emoties van zichzelf en anderen intens. Is niet snel overladen met informatie. |  |
Gewenste ondergrens |
Omschrijving |
Gewenste bovengrens |
 | 1. Egocentrische persoonlijkheid. Prefereert eigen belangen. Oefent druk uit om iets te bereiken. |  |
 | 2. Tegenwerker. Kan zich vijandig opstellen om het eigen gelijk te halen. |  |
 | 3. Wantrouwer. Heeft moeite met wegcijferen van eigen belangen. Gaat uit van het negatieve in anderen |  |
 | 4. Onderhandelaar. Kiest bij conflicten voor eigen belang, maar verliest belang van anderen niet volledig uit het oog. |  |
 | 5. Bemiddellaar tussen eigen belang en belang van anderen. Past zich in groepen aan. |  |
 | 6. Realist. Heeft goed zelfbeeld. Is hulpvaardig als het ook in eigen belang is. |  |
 | 7. Open opsteller. Helpt anderen zonder zich op de borst te kloppen. Let vooral op het positieve van anderen. |  |
 | 8. Coöperatieve vertrouwenspersoon. Vertrouwt anderen en maakt zich ondergeschikt aan belangen van anderen. |  |
 | 9. Opofferaar. Offert eigen belang volledig op om anderen te helpen. Gaat uit van het goede in de ander. |  |
Gewenste ondergrens |
Omschrijving |
Gewenste bovengrens |
 | 1. Chaoot - Stelt uit, werkt ongeorganiseerd, houdt zich niet aan afspraken. Liegt makkelijk |  |
 | 2. Losbol - Impulsief. Doet dingen op het allerlaatste moment. Kan ongeïnteresseerd overkomen. |  |
 | 3. Drukker - Loopt kantjes er vanaf. Met hakken over de sloot is goed genoeg. |  |
 | 4. Afgeleid type - Schuwt geen leugentje om bestwil. Vervult opdrachten naar behoren, maar niet ten koste van alles. |  |
 | 5. Evenwichtskunstenaar. Goede verhouding tussen werk en plezier. Is te verleiden voor leuke zaken, zonder het oorspronkelijke doel uit het oog te verliezen. |  |
 | 6. Werker - Resultaatgericht met oog voor de wijze waarop dat tot stand komt. |  |
 | 7. Planner - Doet niet snel vreemde dingen. Vermijd fouten. Kiest zorgzaam woorden. |  |
 | 8. Professional - Gaat planmatig, ordelijk en opgeruimd te werk. Houdt zich aan afspraken. Liegt niet snel |  |
 | 9. Perfectionist. Gaat op in bezigheden. Zet met veel inzet ideeën om in concrete acties. |  |