Er heerst onrust. Het onmiskenbare gevoel van straks gebeurt het. Het gaat mis. Het loopt uit de hand. Als de menigte eenmaal beweegt, zijn waterkannonen niet afdoende. Wanneer de massa haar kracht voelt, is zij moeilijk te stoppen. Ik ben bang voor die kracht, bang mij te verliezen in de massa.
Ik herinner mij nog goed `Geen woning, geen Kroning`. Ik was op het Waterlooplein, wilde mij niet in de menigte begeven die voor de Blauwbrug stond, tegenover het politie-cordon. Ook toen voelde je de onrust. Op het plein was het gezellig en vredig. Het was warm, een heerlijk aprilzonnetje, met een mooie blauwe lucht. Moeders met kinderen, mensen zittend op kleedjes en zij die musiceerden. Tot het op de Blauwburg misging. Rennende mensen, politie te paard. Moeders die hun kinderen probeerden te beschermen. In no time was het zo vredige plein veranderd in een slagveld. Woede. Ik voelde een ongekende woede, toen ik de moeders in paniek met hun kinderen over het veld zag rennen. Ik pakte een steen. Hield deze in mijn hand. Ik wilde gooien. En ik gooide. En bleef staan. Geschrokken van de onmacht in mijzelf. De onmacht die zich vertaalde in onbeheerste woede. En daarna de tegenstrijdige emoties: de steen gooien en tegelijkertijd blij zijn, dat er niemand geraakt was. Ik bleef staan, terwijl iedereen een veilig heenkomen zocht. Tot het moment dat ook ik, opgejaagd door de ME, door de straten van Amsterdam rende.
Ook vandaag is de onrust voelbaar. Op deze mooie zonnige dag. Weer is de vraag niet óf, maar wanneer. Ik sta aan de zijkant, op afstand van de demonstranten. En dan gebeurt het. Rennende mensen. Het waterkanon. Politie te paard. Blaffende honden. Sirenes. Ook deze zo rustig begonnen demonstratie tegen oorlogsgeweld is zelf een slagveld geworden. En weer blijf ik staan. Weer voel ik de onmacht, de woede in mij opkomen. Als een buitenstaander zie ik de mensen langs mij heen bewegen, als in slow motion, als in een film waar ik zelf niet in mee speel. Iemand botst tegen mij op. Ik val op de grond. Wil opstaan, maar zij zijn sneller. Twee agenten grijpen mij vast en ik voel handboeien rond mijn polsen.
`Mee komen
De menigte heeft zich herenigd en komt luid roepend terug. Ik ruk mij los en ren zo hard ik kan met mijn handen op mijn rug naar de demonstranten, die mij met gejuich ontvangen. Ik ben buiten adem en blijf even staan om bij te komen, als de ME een charge uitvoert en iedereen weer wegrent.
`Sufferd, doe niet zo stom, kom mee, rennen
Iemand neemt mij bij de arm en sleurt mij mee.
`Kom nou toch
Een vrouwenstem. Ik kijk opzij, zie wapperende grijze haren, een gekleurde grote omslagdoek en struikel over een straatklinker. Ik hoor haar lachen.
`Erg bijdehand ben je niet
Snel helpt zij mij snel overeind. Ik probeer op de been te blijven en zo hard mogelijk te lopen. Plotseling slaat zij een zijstraat in. Maar. Doodlopend. Een muur. Ik hoor de politie komen, het geblaf van de honden, de hoefijzers van de paarden op de straatklinkers. De sirenes. Geen kans te ontsnappen.
Zij duwt mijn rug tegen de muur en gaat voor mij staan. Ik zie haar gezicht. Ondanks de gespannen situatie lachen haar ogen. Ze brengt haar mond bij mijn oor.
`Speel mee
Dan kust zij mij en perst haar lichaam hard tegen het mijne. Ze klimt in mij, haar benen omklemmen mijn heupen. Haar tong glijdt in mijn mond.
`Heee, jullie daar! Ga dat thuis doen. Niet hier. Wegwezen
Snel slaat zij haar omslagdoek over mijn schouders, zodat deze mijn rug bedekt en de handboeien niet te zien zijn. Dicht bij elkaar lopen wij langs de agenten. Terwijl zij mij afschermt, blijft zij mij kussen en lopen snel door het politiecordon, die ons gelukkig ruimte geven. En commentaar leveren.
`Als ik hier klaar ben, wil ik zijn plaats wel innemen, hoor
Als antwoord kust zij mij nog heviger, wat tot veel gelach en meer commentaar leidt.
Dan staan wij ineens in een leeg stukje niemandsland, achter ons het politiecordon, voor ons de ME-busjes die met loeiende sirene de straat in komen rijden.
`Snel, ik weet een sluipweg. Hierachter woon ik
En weer trekt zij mij mee. We lopen gehaast, zonder te rennen om geen aandacht te trekken, een zijstraat in, met veel opstekende straatstenen.
`Rennen. Nu!
Zij heeft makkelijk praten. Rennen over die ongelijke stenen? Met handboeien?
Natuurlijk struikel ik en val hard op de grond. Ik schreeuw van de pijn.
`Niet zo kleinzielig. Wees geen watje.
Weer die lachende ogen als zij mij overeind helpt. Ik voel bloed over mijn benen. En hoor de sirenes akelig dichtbij. Het geblaf van de honden wordt ook steeds luider.
`Kom nou! We zijn er bijna
Ze klinkt boos.
`Wil jij zo graag vastgebonden op de vloer van een ME-busje liggen? Dat is geen pretje hoor. Erg zachtzinnig zijn zij niet
Ik ren mee. Dan ineens stopt zij. Zoekt in haar zakken en haalt een sleutel tevoorschijn.
`Hier woon ik
Zij opent de deur en duwt mij zo hard naar binnen dat ik weer op de grond val. Snel sluit zij de deur, leunt tegen de muur, haalt diep adem en probeert tot rust te komen, terwijl ik op de grond blijf liggen. Alles doet pijn, mijn armen, mijn benen, mijn botten, mijn ellenbogen, mijn polsen. Die handboeien zullen behoorlijke striemen gemaakt hebben, bedenk ik mij. Dan wordt het stil. De sirenes verwijderen zich. Het geblaf van de honden klinkt steeds verder weg, tot al het geluid oplost in de stilte. In een stilte die bijna tastbaar is.
Zij laat zich langs de muur naar beneden zakken en gaat zitten, haar armen rond haar opgetrokken knieën. Nog steeds liggend op de vloer, kijk ik naar haar. Zij is, zoals ikzelf, niet meer de jongste, maar alles in haar ademt leven uit. Mooie, bijna klassieke gelaatstrekken. Bruine lachende ogen.
`Bevalt het, wat je ziet?
`Jazeker
`Laten we naar boven gaan. Ik woon op de tweede
`Met jou mee? Ik ga naar huis
`Je kunt beter wachten tot de rust is weergekeerd. En de politie weg is. Met die
handboeien kom je niet ver. Ze pakken je gelijk op
Ze heeft gelijk. Nu de straat op gaan, is vragen om moeilijkheden.
`Kom. Ik moet wat drinken
Zij helpt mij overeind en houdt mij stevig vast als we de trappen oplopen. Dat wil zeggen, zij loopt, ik strompel.
`Ga zitten
Ik plof op de aangeboden keukenstoel. Probeer mijn schouders, mijn armen, mijn ellenbogen te bewegen. Veel speelruimte is er niet.
`Wees blij dat ze geen tie rips hebben gebruikt. Die knellen af
`Nou, dit is ook geen feestje
Ze lacht. Zet een fles wijn op de keukentafel. Eén glas. Schenkt de wijn in. Proeft.
Zet dan het glas aan mijn lippen.
`Hier, drink
Voorzichtig drink ik van de wijn. Dan neemt zijzelf een slok. En laat mij weer drinken. Zij is dichtbij. Ik voel de warmte van haar lichaam. Haar hand ligt op mijn hoofd om het te steunen bij het drinken.
`Smaakt het?
`Heerlijk
Zij schenkt bij. Komt naast mij zitten.
`Waarom was jij daar?
`Waar?
`Bij de demonstratie
`Wat is dat nou voor een vraag. Jij was er toch ook?
`Jij stond aan de zijkant. Bij het water. Alleen. Alsof jij er niet bij wilde zijn.
Zij heeft mij gezien. Tussen meer dan duizend mensen heeft zij mij zien staan.
`Ik moet naar het toilet
Een luide, vrolijke lach
`Ga je gang. In de gang. Eerste deur rechts
Ik wil opstaan, zak dan weer terug op de stoel en kijk haar hulpeloos aan. Haar lach wordt luider en vrolijker.
`Niet?
`Weet jij een manier om die krengen los te maken?
`Met een haarspeld, bedoel je, of een paperclip?
`Zoiets
`Het is geen film waarin wij spelen
Zij pakt mijn polsen en duwt mijn armen omhoog.
`Au…kijk uit…dat doet pijn
`Jij bent echt een watje. Niet zo piepen. Die dingen zien er solide uit. Jij moet bij
Houdini in de leer
`Leuk. Heel leuk
`Heb jij iemand thuis die jou kan helpen?
`Eh….nee, ik woon alleen
`Alleen? Hoe wil jij dan vanavond jouw huis binnen gaan? Met je armen op je rug? Of
ga je eerst langs het politiebureau. Vragen of zij het losmaken
Ze geniet van mijn hulpeloosheid. Haar ogen tintelen van plezier. Zij zet het glas weer aan mijn lippen. Ik neem een te grote slok en verslik me. Zij klopt op mijn rug, lacht.
`Jochie toch, doe nou toch eens rustig
Onder mijn geproest kijk ik haar verontwaardigd aan.
`Zeg jij nou jochie tegen mij?
`Ja. Dat heb jij goed gehoord, jochie, dat zei ik. Moet jij nou nog naar het toilet, of was dat alleen maar een uitvlucht voor mijn vraag?
`Ik moet hoognodig
`Groot of klein?
Ze barst in lachen uit. Ik weet me geen raad. Ik moet echt. Al heel lang. De kleine weliswaar. Maar die druk is zeer aanwezig. Nog even en dan is mijn broek kletsnat. Probleem van het ouder worden: het ophouden wordt een steeds groter probleem. Ik kijk haar vragend aan. Lachend pakt zij mijn arm en begeleidt mij naar het toilet.
`Als je omdraait, maak ik je broek los
Maar het is te laat. Ik heb te lang gewacht. Een grote vlek verschijnt in mijn kruis.
Ik voel me weer in mijn kinderjaren, beschroomd en beschaamd en wil het liefst in de toiletpot kruipen. Het verschil tussen toen en nu is, dat er nu een onbekende vrouw voor mij staat die onbedaarlijk begint te lachen.
`Jochie toch, wat gebeurt er nu? Is je broekkie nat geworden?
En weer schiet ze in een luide lach. Ik voel mij ellendiger dan ooit. Kleiner dan toen.
Vol schaamte kijk ik naar mijn natte broek. Dan naar haar, die als ik haar lach mag geloven, de leukste namiddag van haar leven beleeft.
`Nou de toiletgang is gedaan, geloof ik. We zullen de natte spullen uittrekken, dan kun je douchen
Vrolijk knielt ze voor mij neer, trekt mijn schoenen uit, maakt de broekriem los en schuift alles met een flinke ruk naar beneden, zodat ik met een naakt onderlijf voor haar sta. Ze tikt tegen mijn been.
`Been omhoog. Zo ja. Nu je andere been
Ze pakt de natte kleren van de grond en loopt weg. Ik blijf staan. Weet van ellende niet wat ik moet doen. Schaamte, dat voel ik. Maar ook een tinteling. Ik voel me veilig bij haar. Zij heeft mij vanmiddag beschermd en ook nu voel ik…
`Kom je nog uit het toilet of blijf je daar?
Wordt Vervolgd
Geef als eerste een reactie.
Datum | Volgnr | Hoofdstuktitel | ![]() | ![]() |
---|---|---|---|---|
12-05-2025 | 1 | Hoofdstuk I | ![]() | ![]() |
04-07-2025 | 2 | Hoofdstuk II | ![]() | ![]() |
07-07-2025 | 3 | Hoofdstuk III | ![]() | ![]() |